Na bijna duizend dagen gevangenschap daalt de Oekraïense journalist en schrijver Stanislav Aseyev (1989) voor het eerst weer af in de metro van Kyiv - en hij raakt in shock. Het komt door de mensenstroom, die hem ongelooflijk voorkomt na ruim twee jaar in een bedompte cel, twee jaar van folteringen en ontberingen. Maar het komt vooral door de jonge vrouw naast hem, die op het scherm van haar mobieltje langs babykleertjes scrolt. 'Ik nam haar in me op, met haar zorgeloze, vriendelijke gezicht, en zag het leven niet meer zitten.'
Het ijzingwekkende verslag van Aseyevs gevangenschap en de nasleep daarvan is nu in het Nederlands vertaald, zoals zoveel boeken uit en over Oekraïne. Bij dit literaire golfje zijn het vooral de grote namen die in het oog springen: schrijvers als Andrej Koerkov en Oksana Zaboezjko, die al enige bekendheid hadden vóór het begin van de massale Russische invasie, vrijdag een jaar geleden. Sindsdien weten media in Nederland hen goed te vinden. Maar wat is er nog meer te lezen? Drie hoogtepunten uit het nieuwe aanbod.
Het heeft iets wrangs dat er een grotere oorlog moest uitbreken voordat Aseyevs Het concentratiekamp in de Paradijsstraat onze boekhandels bereikte - zoals al het uitgeversenthousiasme rond Oekraïne iets dubbels heeft. Drie jaar lang schreef de journalist onder pseudoniem over de Russische bezetting in de Donbas, tot de rebellen in 2017 zijn identiteit achterhaalden. In 2019 kwam hij vrij bij een grote gevangenenruil.
Tijdens die eerste metrorit in Kyiv, waar het dan nog vrede is, raakt Aseyev doordrongen van een vreemd besef: niemand om hem heen weet iets af van wat hij heeft meegemaakt, en niemand heeft er iets aan. 'De mensen willen geen martelkelders in hun leven toelaten, ze zijn met kleertjes voor hun baby bezig.' Pas als de dreiging groeit, als we er met geen mogelijkheid meer omheen kunnen - ja, dán is er aan aandacht geen gebrek.
In Aseyevs constatering schuilt geen verwijt; het is volkomen logisch, volkomen natuurlijk, hij zou waarschijnlijk hetzelfde doen. Sterker nog, een paar maanden na zijn vrijlating merkt hij ook bij zichzelf dat de shock is verdwenen. Het dagelijks bestaan is weer dagelijks geworden, al kan hij nog steeds nauwelijks slapen. Met zijn boek dwingt hij ons (en zichzelf?) tot betrokkenheid. 'Ook vandaag wordt er iemand gemarteld', schrijft hij tegen het einde, en dat is in 2023 natuurlijk helaas nog even waar.
Wie begint aan Het concentratiekamp in de Paradijsstraat, kan zijn agenda maar beter leegvegen. Binnen een paar uur ben je er wel doorheen, maar het kost zeker zo veel tijd om ervan bij te komen. De klappen, de verkrachtingen, de stroomstoten aan genitaliën, de onverschilligheid die Aseyev, na maanden psychologische afmatting, ook bij zichzelf bespeurt.
Hij beschrijft het allemaal even nuchter en precies, zich duidelijk bewust van zijn taak als chroniqueur. Tegelijkertijd probeert hij zijn eigen ervaring voortdurend te overstijgen, met vragen als: hoe beleef je als gevangene de tijd, 'je grootste vijand'? Of: waarom komt in zo'n situatie niemand in opstand? (Ik had direct de associatie met Is dit een mens? van de Italiaanse Holocaust-overlevende Primo Levi.)
De belangrijkste vraag voor Aseyev is even diepzinnig als macaber: waarom zou je in zo'n hel je best doen om te blijven leven? Of, preciezer: hoe kun je nog bewust voor het leven kiezen in een omgeving waar alles zo nadrukkelijk voor de dood pleit? Humor, is een deel van het antwoord. Een grondig besef van absurditeit. In een roerende passage kijken hij en zijn medegevangenen tijdens het luchten - vijf gekoesterde minuten - omstebeurt door een spleet naar de buitenwereld. Dat stukje Donetsk was 'een traktatie', schrijft Aseyev. En dan: 'Drie volwassen mannen die door een kier naar een torenflat turen. Hoe sneu is dat.'
Aan dit soort galgenhumor is ook geen gebrek in Het internaat van Serhi Zjadan (1974) - een van de 'grote vier' van na de Oekraïense onafhankelijkheid, maar in Nederland nog weinig vertaald. De roman speelt in hetzelfde gebied en dezelfde oorlog als Aseyevs getuigenis, maar daar houden de overeenkomsten wel op. Hoofdpersoon Pasja is een leraar Oekraïens die prijs stelt op zijn rust en zich voorhoudt dat hij niets van politiek weet. En dus hoeft hij van zichzelf ook geen kant te kiezen. Als de bezetter (die nergens bij naam wordt genoemd) het gezag dreigt over te nemen, besluit hij, onder lichte dwang van zijn bejaarde vader, toch maar zijn neefje te gaan ophalen uit het internaat in de stad.
Er volgt een helse tocht van drie dagen door een verwoest landschap, over een weg die zo erg beschadigd is dat de mensen er vooral 'uit ontzag voor zijn verleden' over blijven rijden. Via talloze checkpoints en een station vol schuilende burgers (o die wrange actualiteit) bereikt hij uiteindelijk het gehavende schoolgebouw. Zjadan stapelt beeld op beeld, vergelijking op vergelijking, alsof de taal nauwelijks in staat is om de aanblik van dit alles uit te drukken. De lucht trilt 'alsof iemand achter een zwaar gordijn het huis staat te verbouwen', zwarte rookzuilen hangen 'als vliegers' boven de gebouwen. 'Net of er iemand zielen uit de stad aan het oppompen is.'
Niet elke vergelijking is even geslaagd, maar in dit geval is dat nauwelijks een bezwaar. Het hele boek draait juist om Pasja's onmacht, zijn verlies van alles wat vertrouwd was, juist ook in de taal. Op zijn driedaagse tocht - drie subtiel gecomponeerde delen - komt Pasja erachter dat neutraliteit ook schadelijk kan zijn, dat ze volken en staten te gronde kan richten.
In het bekroonde Vinvis der vergetelheid van Tanja Maljartsjoek (1983) is het engagement aanvankelijk ver te zoeken. Maar wat lijkt op een ikkerige roman over een millennial die het even niet meer weet, mondt al snel uit in een levendig portret van Vjatsjeslav Lypynsky. Deze Pools-Oekraïense onafhankelijkheidsstrijder zag zijn droom van een zelfstandig Oekraïne na de Eerste Wereldoorlog vervliegen. Hij stierf in ballingschap en verbittering.
Maljartsjoek vervlecht haar persoonlijke minicrisis met het verhaal van een man die zich het lot van een heel volk aantrok en daar zijn geluk aan verbond. Dat levert een maf, maar ook verrassend en slim boek op.
Hoe beter de ik-figuur zich in Lypynsky verdiept, hoe meer ze beseft dat ook haar verleden is getekend door de Oekraïense geschiedenis. Alleen hebben háár voorouders, anders dan Lypynsky, zich gevoegd naar het nieuwe Sovjet-gezag; haar opa verkoos 'een slavenbestaan' in de kolchoz boven een heldendood. Wat betekent dat voor haar? 'Ik ben een nakomeling van onderwerping en doodsangst. En de prijs die betaald was om te overleven, rustte nu op mijn schouders.'
NON-FICTIE
Stanislav Aseyev, Het concentratiekamp in de Paradijsstraat. Uit het Russisch vertaald door Nina Targan Mouravi. Jurgen Maas; 214 pagina's; € 22,99.
FICTIE
Tanja Maljartsjoek, Vinvis der vergetelheid. Uit het Oekraïens vertaald door Marina Snoek en Tobias Wals. Meulenhoff; 288 pagina's; € 22,99.
FICTIE
Serhi Zjadan, Het internaat. Uit het Oekraïens vertaald door Tobias Wals en Roman Nesterenco. De Geus; 352 pagina's; € 24,99.
Verberg tekst