Een jongeman moet zich verantwoorden voor een moord die hij zonder aarzelen bekent. 'Ik heb een moord gepleegd. Dat hebt u in de kranten gelezen. Het is dus geen geheim. Het is ook niet belangrijk.'
Met die laconieke mededeling begint de getuigenis van de verteller in Geloof me maar , de tweede roman van Christophe Bell. Zes jaar geleden debuteerde hij met De brulaap , waarin hij het verhaal van een vriendschap en een dramatisch ongeval vertelt. Bell maakte met zijn vriend Mattias, de zoon van reclamemaker en schrijver Guillaume Van der Stighelen, een val waarbij hij in een coma raakte en zijn vriend het leven liet. De roman was de pakkende neerslag van het moeizame verwerkingsproces.
Geloof me maar graaft nog dieper in de 'zijnsvragen'. Na zijn bekentenis vertelt de ik-figuur over zijn tijd als tapper in een aantal Antwerpse cafés, een baan die ook Bell jaren had. De toog blijkt de ideale plek voor de observator: hij hoort en ziet v…Lees verder
Een jongeman moet zich verantwoorden voor een moord die hij zonder aarzelen bekent. 'Ik heb een moord gepleegd. Dat hebt u in de kranten gelezen. Het is dus geen geheim. Het is ook niet belangrijk.'
Met die laconieke mededeling begint de getuigenis van de verteller in Geloof me maar , de tweede roman van Christophe Bell. Zes jaar geleden debuteerde hij met De brulaap , waarin hij het verhaal van een vriendschap en een dramatisch ongeval vertelt. Bell maakte met zijn vriend Mattias, de zoon van reclamemaker en schrijver Guillaume Van der Stighelen, een val waarbij hij in een coma raakte en zijn vriend het leven liet. De roman was de pakkende neerslag van het moeizame verwerkingsproces.
Geloof me maar graaft nog dieper in de 'zijnsvragen'. Na zijn bekentenis vertelt de ik-figuur over zijn tijd als tapper in een aantal Antwerpse cafés, een baan die ook Bell jaren had. De toog blijkt de ideale plek voor de observator: hij hoort en ziet veel en blijft toch op afstand. Even denk je dat Bell schrijft in het spoor van Herman Brusselmans' vroege romans zoals De man die werk vond (1985), waarin een even cynische buitenstaander wordt geportretteerd die vergeefs verlangt naar het volle leven en de ultieme liefde.
Waarom?
Wanneer we meer te weten komen over het dodelijke slachtoffer en de omstandigheden waarin de moord werd gepleegd, neemt Bells roman een scherpe bocht. De jongeman belandt in de gevangenis en voert er diepgravende gesprekken met agenten, psychiaters, zijn advocate en met zijn celgenoot die hem aanmaant alles op te schrijven.
Tijdens het proces wordt vooral aandacht geschonken aan wat de psychiaters naar boven hebben gespit. Hij wordt omschreven als narcistisch, schizofreen, antisociaal en psychopathisch. Gelaten hoort de dader deze uitputtende, psychiatrische profielschets aan en denkt er het zijne van.
Geloof me maar onderzoekt de mens als rationeel wezen en toont hoe hij dat vooral niet is. Waarom kiest een mens, die doorgaans toch een sterk besef heeft van wat goed is, toch voor het kwade? Bell gaat ver in zijn filosofisch gemijmer, dat soms veel weg heeft van toogpraat, maar pregnanter wordt naarmate het boek vordert. Waarom beland je zo zelden op de plaats waar je wil zijn? Hebben we wel de taal om uit te drukken wat we echt voelen en denken? De lezer wordt erkend als 'trouwe luisteraar': speels bekent de verteller dat hij niet had gedacht dat 'u me tot hier zou volgen'. Wie volgzaam is tot het einde, leest met Geloof me maar een straffe neerslag van een 'zoektocht waarvan ik niet wist dat ik hem ondernam'.
De Arbeiderspers, 222 blz., € 22,99 (e-boek € 13,99).
Verberg tekst